Als de economie en bijgevolg ook de arbeidsmarkt beginnen te
sputteren, duiken er steeds weer stemmen op die het nut van “betaalde arbeid”
in vraag stellen. Zij stellen dan de noodzaak van volwaardige alternatieven
voor betaald werk voorop zoals al dan niet begeleid vrijwilligerswerk, semi-agorale
arbeid, mantelzorg, allerlei vormen van niet beloonde of verloonde vormen van
maatschappelijke participatie,… Natuurlijk zijn deze participatievormen
belangrijk en verdienen ze erkenning maar ze mogen niet gepositioneerd worden
vanuit een ongeloof in betaald werk.
Ook in vorige periodes van laagconjunctuur en hoge werkloosheid laaide dit discours op en voorspelden sommige gerenommeerde auteurs zelfs het einde van de arbeid. Arbeid zou verschaarsen en aan zijn eindloop toe zijn. Refereren we maar naar de boeken van Jeremy Rifkin “The End of Work”, Dominique Méda “Le travail: une valeur en voie de disparition” en Klamer, van der Laan en Prij “De illusie van de volledige werkgelegenheid”. De realiteit gaf hen ongelijk want de arbeid installeerde zich op een hoger werkzaamheidsniveau dan voor de crisis.
Maar toch gaan nu weer dezelfde stemmen op…. alsof op
betaald werken een vloek ligt. Het doet me denken aan een graffiti-gedicht dat
de Nederlandse arbeidsfilosoof Hans Achterhuis regelmatig aanhaalde om onze ambivalente
houding ten aanzien van werken te belichten:
Ik wou dat ik een vulkaan was
Dan kon ik
lekker de hele dag
In de zon liggen en roken
En de mensen zouden zeggen
Kijk, zij werkt.
In de zon liggen en roken
En de mensen zouden zeggen
Kijk, zij werkt.
Nog afgezien van het feit dat onze maatschappelijke
perceptie rond rookgedrag gewijzigd is, droomt elkeen van minder arbeid en meer
vrije tijd. Arbeid wordt beschouwd als “last”, vrije tijd als “lust”. Deze
opvatting staat in schril contrast met de bevindingen van het historisch
Marienthal-onderzoek van Marie Jahoda (1931) waarin voor het eerst het belang
van de manifeste en latente functies van arbeid werd erkend. Arbeid zorgt voor
een sociale identiteit, schept ontplooiingsmogelijkheden, bevordert inclusie, verdringt
armoede, maakt individuen maatschappelijk weerbaar, etc… Heel wat later
onderzoek heeft het belang van betaalde arbeid bevestigd in relatie tot andere
domeinen zoals gezondheid, welzijn, criminaliteitsbestrijding,
zelfmoordpreventie, armoede en onderwijs. De politiek econoom en Nobelprijswinnaar
Amartya Sen beschrijft treffend de vele kwalen die werkloosheid op individueel
en collectief vlak veroorzaakt: psychologische en gezondheidsproblemen,
technisch kwalificatieverlies, aantasting van de intellectuele mogelijkheden,
motivatieverlies, ondermijning van gezins- en samenlevingsrelaties,
vermindering van het verantwoordelijkheidsbesef, spanningen tussen
leefgemeenschappen, productieverliezen en blokkeringen op vlak van technisch
innovatievermogen. Kan er dan nog wel getwijfeld worden aan het belang van werk?
Zeker niet als je ook de uitspraak van de Amerikaanse veldwerkers Joe Marone en
Ed Golowka van het Institute for Community Inclusion ter harte neemt: “If you
think work is bad for people with mental illness, … try poverty, unemployment
and social isolation”.
Hoe dan ook dwingt de huidige sociaal-economische, politieke
en maatschappelijke context ons om méér mensen langer aan het betaalde
arbeidsproces te laten deelnemen. “Last” of “lust”, een hogere
werkzaamheidsgraad is een “must”. Nochtans betekent dit niet dat we geen oog
moeten hebben om het “lust”-gehalte van arbeid te vergroten… Wel integendeel…
“langer werken” kan enkel mits we ook “anders werken”. Dat anders werken moet
gestoeld zijn op de “capabilities”-visie van Amartya Sen. Zorg ervoor dat
mensen zich kunnen uitleven in hun werk! Maak dat groeien, leren en
competentieontwikkeling integraal deel uitmaken van arbeid. Geef werkenden scharrelruimte,
autonomie,… Moedig (open) innovatie en teamwerk aan… Zorg voor
ontwikkelingsmogelijkheden en carrièrepaden… Koppel “employability” aan
“enjoyability” of “werkzaamheid” aan “werkbaarheid”. “Goede arbeid” steunt in
de toekomst op een model van “lifetime development” en laat ook toe dat burgers
maximaal autonome keuzes maken inzake individuele ontplooiing, associatieve
inschakeling, familiale betrokkenheid en maatschappelijke participatie. Zo
zorgt arbeid voor verbinding met de globale samenleving.
Niet het einde van arbeid is dus het doel, wel het einde van
de citroenloopbaan. We hebben nood aan een loopbaan die constant zoet smaakt en
niet langer aan een zure, gecomprimeerde loopbaan die niet enkel langer werken
maar ook anders leven verhindert.
Fons Leroy
Gedelegeerd bestuurder
VDAB
VDAB